vrijdag, augustus 03, 2007

De wandelaar

Hij verliet zijn huis en dacht: het is niet
zeker dat ik het bij terugkeer vinden zal;
hij ging op weg en kwam in een gebied
waar het gebouwde schijnbaar in verval

geraakte: zwaar en lustig zwaaide de bal
van lood en sloeg en beukte nokken, daken,
de sterke balken en de muren die in hun val
tot puin en stof nog twee keer braken,

en zonder stut of steun wachtte de kerk
waarop te lezen stond: ‘overwin het kwade
door het goede’ - en zwijgend keek hij toe

en dacht de werken van de geest zijn sterk
maar het sloopbedrijf kent geen genade
en gaande dacht hij overwin, maar hoe?

Straat

Gaande door de buurt die hem vreemd
geworden was, kwam hij in de straat
en zag het huis en voelde zich ontheemd
en wist dit is de plaats van misdaad.

Ik ben teruggekeerd. Wat heb ik misdaan?
Hij keek de gevel langs tot aan het raam
waaruit een licht scheen; hij belde aan
en wachtte en las een vreemde naam

die stond waar de zijne had gestaan.
Hij dacht wat heeft mij hier gebracht.
Ik ben een ander. Mijn spoor is uitgewist.

Wat ik heb misdaan heb ik niet gedaan.
Ik heb mijn tijd in wroeging doorgebracht.
Het was vergeefs. Zij heeft mij nooit gemist.

maandag, november 13, 2006

j en x

j

j’tje mina,
jij bent me er eentje
jij met je lange ij
vreemde eend

in de bijt
van het alfabet
jij, mijn kleine
palindroom

als jij om
je ietje draait
blijf jij jij

punctueel
tot in de puntjes
wie? ik? nee jij, ja.


x

dag
schat
1000
xxx

xxx
xxx
xxx
xxx

xxx
xxx
xxx

xxx
xxx
enz.

dinsdag, november 07, 2006

Tijdens de oorlog

Toen mijn broer thuis kwam uit de oorlog
droeg hij zijn linker arm in een zwarte doek
maar verzekerde dat het meeste er nog aan zat.
Late lente, de bomen vergaten uit te komen.

Ik stond in een lange rij te wachten bij de bakker,
de vrouw achter mij zei het is schaamteloos
dat iemand zo sterk als ik thuis was, gezond en wel
terwijl haar Michael in de vlammen was omgekomen.

Ja, zij kon het vuur voelen, kon zijn pijn ruiken
de hele lange weg vanaf Tarawa –
of was het Midway?- en hij was nog zo jong,
jonger dan ik, die pas veertien was,

langer, en knapper in zijn witte uniform
dat langzaam grijzer werd zoals ongeverfd hout
grijs wordt in de open haard als de vlammen
knetteren en doven. “Ik geloof dat ik gek word,”

zei ze toen ik mij omdraaide. Ze legde beide
handen op mijn schouders, kuste mijn oogleden,
trok me tegen haar borsten en fluisterde nattig
in mijn slechte oor woorden die ik nooit had gehoord.

Toen ik thuis kwam at mijn broer het brood
zorgvuldig hap voor hap tot dat er niets meer over
was dan het lege bord. “Heb je haar gezien,”
vroeg hij, “de vrouw in de hel, Michael’s vrouw?”

Die middag liep ik in de drukke straten
keek naar iets uit dat ik geen naam kon geven,
iets intiems, een gezicht, een stem of wat ook,
maar niet die asregen die uit de hemel viel.

Philip Levine

maandag, augustus 22, 2005

Uilenroep

Wie of wat de wereld schiep,
een god, de oerknal, toeval,
het was een godenkind dat riep
over de hoogten van het dal.

Ik hoorde het toen ik nog sliep,
zijn heldere roep klonk overal,
van dichtbij en van heel diep,
vanuit de verten van ’t heelal.

Was het een kreet, een lied?
Een oude roep, nog onverwacht,
zoals een tijding wordt gebracht?

’t Klonk één keer, heel de nacht.
En heel de nacht heb ik gewacht
dat het zich nog eens horen liet.

vrijdag, februari 18, 2005

In Vlaardingen

In een door moderne tijden
onaangetaste zaal in Vlaardingen,
de Harmonie geheten,
wanen we ons als bejaarden
in de jaren dat jazz & poetry
elk moment kon toeslaan.

Iedereen die durfde was dichter,
jazz een religie. Weinig was nodig
om de vlam van woorden te ontbranden
aan de keel van een waaghals
die zich tevoren urenlang in een hoek
van het café had stilgehouden.

Nu, als door een naald gestoken,
springt als vanouds
de dichter Simon V. als
een komeet door de kosmos
van het podium: ‘Het gebeurt!
Hier! Vandaag! Om je heen! Nu!”

En wij, toeschouwers, niet de
dichters geworden die we waren,
wij zijn stille luisteraars,
mannen en vrouwen, vaders,
die voor nostalgie betalen
en zich afvragen:

Waar, Simon, waar gebeurt het?
En wat?

(1986)

zie: http://wdka.hro.nl/~0542361/index.html

vrijdag, februari 11, 2005

De dronken boot

Toen ik dan meedreef op de rustige Rivieren,
Kon ik de slepers op het pad niet meer verdragen:
Roodhuiden hadden hen naakt en met luid tieren
Als schietschijf aan de bonte totempaal geslagen.

Onverschillig was ik voor bemanning aan boord,
Volgestouwd met Engels katoen of Vlaams graan.
Toen met de slepers ook die kreten waren gesmoord,
Lieten de Stromen mij drijven waar ik wilde gaan.

Dover dan een kinderziel, die winterdagen,
Snelde ik door het woest geklots van de getijden
En de Schiereilanden die waren losgeslagen,
Hadden nooit van dit spektakel zo te lijden.

In de gezegende storm ben ik maritiem ontwaakt.
En lichter dan een kurk dreef ik op elk getij,
Dat, zegt men, eeuwig slachtoffers maakt,
Tien nachten liet ik de stomme bakens achter mij!

Zoeter dan kinderen zuur appelvlees zal smaken,
Drong het groene sop in mijn romp van hout en pek
En spoelde de blauwe wijn en de troep van 't braken
Weg, sloeg ook mijn anker en helmstok van het dek.

dinsdag, februari 08, 2005

Straattoneel

Op weg naar de schouwburg,
replay van Wachten op Godot,
schieten in een decor van portieken
en zijstraten de bedelaars,de
broodmagere junks,de tippelaarsters
je aan voor een euro, met teksten
die zijn ingestudeerd onder regie
van de grote regisseur Werkelijkheid.

Dit is toneel waarover dagelijks
recensies worden geschreven,
regeringsbeleid wordt gemaakt,
kamervragen worden gesteld,
waarop een industrie van zorg
en hulp en advies draait,
toneel als het echte leven
dat maar geen leven worden wil.

Soms zie je in een oogopslag
de mise-en scène van gemiste kansen,
de zucht naar een genot groter
dan lichaam en geest dragen kon,
en dan het wachten op iemand,
tot iemand wat geld geeft,
niemand meer een rol speelt,
iedereen voorbijganger is.