dinsdag, november 07, 2006

Tijdens de oorlog

Toen mijn broer thuis kwam uit de oorlog
droeg hij zijn linker arm in een zwarte doek
maar verzekerde dat het meeste er nog aan zat.
Late lente, de bomen vergaten uit te komen.

Ik stond in een lange rij te wachten bij de bakker,
de vrouw achter mij zei het is schaamteloos
dat iemand zo sterk als ik thuis was, gezond en wel
terwijl haar Michael in de vlammen was omgekomen.

Ja, zij kon het vuur voelen, kon zijn pijn ruiken
de hele lange weg vanaf Tarawa –
of was het Midway?- en hij was nog zo jong,
jonger dan ik, die pas veertien was,

langer, en knapper in zijn witte uniform
dat langzaam grijzer werd zoals ongeverfd hout
grijs wordt in de open haard als de vlammen
knetteren en doven. “Ik geloof dat ik gek word,”

zei ze toen ik mij omdraaide. Ze legde beide
handen op mijn schouders, kuste mijn oogleden,
trok me tegen haar borsten en fluisterde nattig
in mijn slechte oor woorden die ik nooit had gehoord.

Toen ik thuis kwam at mijn broer het brood
zorgvuldig hap voor hap tot dat er niets meer over
was dan het lege bord. “Heb je haar gezien,”
vroeg hij, “de vrouw in de hel, Michael’s vrouw?”

Die middag liep ik in de drukke straten
keek naar iets uit dat ik geen naam kon geven,
iets intiems, een gezicht, een stem of wat ook,
maar niet die asregen die uit de hemel viel.

Philip Levine

Geen opmerkingen: